bepaalde organisatie, b.v. een kerk, maar er in feite „niets meer aan doen”, terwijl bij onderzoek blijkt - en ook in ons onderzoek zal blijken — dat het maatschappelijk gedrag van deze marginale leden toch nog voor een deel beïnvloed wordt door een zekere mate van referentie aan de organisatie; al verschilt het gedrag van deze nominale leden van dat van de actieve leden van de organisatie, het heeft hier dikwijls nog meer overeenkomst mee dan met het gedrag van de niet-kerkelijken. Onder deze randgroepering kunnen wij die Joden verstaan die nog wel zijn aangesloten bij één van de Joodse richtingen, echter zonder te participeren en die zich toch wel met het Joodse groepsgeheel verbonden voelen; dit in overeenstemming met de definitie die Lammers van innerlijke samenhang geeft en die uiteraard ook voor de Joodse groep geldt: de mate waarin de organisatie-genoten zich met het organisatiegeheel verbonden voelen. Dat deze groepering zich met de organisatie verbonden voelt, zullen we in ons onderzoek nagaan.
Als grondslag van de innerlijke binding noemt Lammers de ideële, de instrumentele en de sociale binding (p. 16). Op deze punten verschillen de orthopraxe leden met de randfiguren: de eersten zijn verbonden door alle drie de grondslagen, de „papieren” leden voelen zich vooral in sociaal opzicht verwant; de nadruk valt daarbij op de sociale sfeer, het sociale klimaat. Lammers meent dat de nominale leden vooral een cerebrale binding met de organisatiedoeleinden zullen hebben; voor zover de gedeeltelijk geassimileerde Joden een (eventueel negatieve) ideële band met de organisatie onderhouden, is de aard van deze binding naar onze ervaring niet cerebraal maar sterk emotioneel.
Zeer relevant is Lammers’ waarneming „dat de meeste grote organisaties naast hun ledenbestand te maken hebben met een publiek van sympathisanten of antisympathisanten, die formeel niet tot de organisatie behoren, maar incidenteel (of soms ook geregeld) wel deelnemen aan het organisatiegebeuren” (Lammers, p. n). Er is bepaald nog sprake van een „understatement” wanneer we stellen, dat dit bij de Joden in wel zeer sterke mate het geval was en is. Een aanzienlijk deel van wat doorgaans als de Joodse problematiek wordt aangeduid, vindt in deze omstandigheid zijn oorsprong.
Tevens blijkt hier een - zij het gradueel - verschil tussen Joodse