s
DE VRAGEN VAN DE QUESTIONNAIRE
Wat is Uw beroep, waar komt gij vandaan, wat is Uw land en van welk volk stamt gij af?
En hij zei tot hen: „Een Hebreeër ben ik. En ik vrees de Eeuwige, de hemelse God, de maker van zee en land.
Jona, Hoofdstuk 1, zin 8,9.
In het nu volgende hoofdstuk hoop ik enige aandacht te kunnen besteden aan het hoe en waarom van de vragen die zich in de questionnaire van dit onderzoek bevinden. Men kan zich de vraag stellen hoe men zo exact mogelijk de graad van Joodse identificatie van de ge-interviewden kan vastleggen of, om met de term van A. A. Moles te spreken, „lTndice de Judaisité” (zie hoofdstuk 3, blz. 31). Hier treden een reeks problemen op, die het moeilijk maken een schaal-indeling op te stellen die tot redelijke resultaten kan leiden. Enkele van de problemen wil ik hier aanduiden.
Het is reeds zeer discutabel of de orthodoxe traditie een gradatie in het al of niet nakomen van de wet kent.
Bij de groep die „iets” aan Joodse traditie „doet”, wordt de keuze uit de Joodse gebruiken, die men al of niet uitvoert, bepaald door reeksen van aanleidingen, waarvan een belangrijk deel onmogelijk in een studie als deze valt te onderzoeken. Het is b.v. deductief aannemelijk te maken dat een Jood die in een katholieke „Umwelt” leeft een andere keuze doet uit de Joodse tradities die hij het eerst opgeeft dan een die een Calvinistische beïnvloeding ondergaat.
In een katholieke wereld zal een strenge Sabbath-viering vreemder aandoen dan de Mezoezah en de Sabbath-lichten. Het omgekeerde
43