nochtans opmerkelijk is als eerste poging in Nederland tot het leveren van kennis van het wezen van onze Joodse bevolking. Uit de inleiding citeren wij: „Met vreugde grijp ik de gelegenheid aan, mij door de bewerking van dit proefschrift geschonken, om een kleine bijdrage te kunnen leveren tot de kennis van het wezen van ons Joodsche volk, dat arme volk, zoo weinig gekend en zooveel gesmaald, zoo vaak veroordeeld, zoo zelden met volkomen objectiviteit bestudeerd”1.
Samenvattend kan men concluderen dat er nog maar weinig materiaal bestaat over de attitudes ten opzichte van het Jood-zijn en dat er slechts enkele mondelinge enquêtes hebben plaats gehad waar men de Joodse bevolking van een stad of een streek op basis van een steekproef omtrent deze attitudes heeft geïnterviewd.
Verder dat in die gevallen waar dit plaats heeft gehad (een zestal in de Verenigde Staten, een tweetal in Frankrijk en één in Bazel), men zich in het algemeen heeft beperkt, hetzij tot de bij de kerkgenootschappen aangesloten Joden, hetzij tot de bij de georganiseerde Joden bekende families. Anders gezegd, het onderzoek naar de attitudes van alle Joden in een bepaalde gemeenschap, i.c. alle Joden in Amsterdam, is wat onderwerp betreft een weinig betreden terrein en wat de te onderzoeken groep betreft is het in zijn uitgebreidheid een eerste onderzoek te noemen met alle voor- en nadelen van een eerstgeborene.
1
Voor critiek verwijzen wij naar het eerder vermelde artikel „De Joden in Amsterdam” door Dr. F. Grewel en Dr. C. van Emde Boas.