zoek van Mevrouw Roland heeft dan ook de zwakheid dat het hinkt op twee gedachten; enerzijds die van het grote „sample survey”, maar hier zonder de voordelen van exacte cijfers gebaseerd op een representatieve steekproef; anderzijds die van een onderzoek gebaseerd op een beperkt aantal diepte-interviews, maar zonder toepassing van de techniek van werkelijke diepte-interviews. Hierdoor worden haar beweringen maar al te vaak op een zwakke wijze gesteund door de resultaten van haar onderzoek. Als voorbeeld diene dat haar mening over een verband tussen verticale sociale mobiliteit en het breken met de Joodse traditie (op grond van het eerder geciteerde werk van Antonovsky een weinig waarschijnlijke hypothese) nergens met cijfers wordt gesteund.
Wij mogen bij al deze critiek natuurlijk niet uit het oog verliezen dat haar onderzoek een van de eerste sociaalwetenschappelijke studies van groter formaat is over een Joodse minderheidsgroep op het continent van West-Europa en daarbij uitmunt door een heldere stijl. Het is echter jammer dat zij zich niet op de hoogte heeft gesteld van, althans niet heeft verwerkt, wat er reeds elders, vooral in de Verenigde Staten, op dit gebied is gedaan.
Als voorbeeld van dit gebrek aan contact met onderzoekingen elders merken wij o.a. op dat reeds in 19^8 in Yivo Annual of Jewish Social Science een felle critiek van J. A. Fishman verscheen op hen die een verband wilden leggen tussen een verhoudingsgewijs hoog percentage Joden in intellectuele beroepen en de oude Joodse traditie van het bestuderen van de religieuze wetten; (het eerste had een economisch motief; het tweede was een doel op zichzelf). Toch komt Mevrouw Roland in 1962 met een dergelijke verklaring, zonder verdere bewijsvoering. Verder is nergens in publicaties elders, ook niet in ons eigen onderzoek, iets gebleken van een Joodse groep die als enige vorm van Joodse identificatie het begrip „uitverkoren volk” placht te hanteren1, of het moest met een negatieve intonatie zijn uitgesproken. Mevrouw Roland echter beweert dat het eerste het geval is met de door haar bestudeerde Oost-Joden van de tweede generatie in Parijs. Bij zo’n uitzonderlijke stelling zou een ondersteuning van
33
1
Natuurlijk werd het begrip „uitverkoren volk” wel zeer positief beleefd vóór de jaren van de Joodse emancipatie.