die zich bij de moderne Jood vooral zou richten op zijn beroep en het contact met de beroepsgenoten.
Deze schrijvers hebben, ofschoon zij slechts een kleine groep ge-enquêteerden in de niet traditioneel Joodse beroepen hebben ontmoet, (N = 2 i) een significant verschil vastgesteld in de observatie van het religieus ritueel; bij de in de niet-Joodse beroepen werkzamen werd het minder getrouw nagekomen. Wij komen daarbij weer terug op de studie van mejuffrouw Kats die wij in het begin van dit hoofdstuk reeds aanduidden. Ria Kats heeft als uitgangspunt de gevolgen van de uitdunning der Joodse gemeenschap in Nederland door de nazi-vervolging. Zij stelt: „Beneden een bepaald aantal leden kan een groep te klein worden om nog veel samenhang te vertonen als zelfstandige groep binnen het grotere geheel”. Als voorbeeld noemt zij onder meer het opheffen in 19^8 van het werk van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond met zijn specifiek Joods karakter. Doch niet alleen de diamantarbeiders, maar ook hun bazen, de fabrikanten, waren overwegend Joods en daarnaast eveneens de handelaars; dit gold, zij het in mindere mate ook in de textiel, zowel waar het de groothandel, de kleinhandel als de confectie betrof. Een van de doeleinden van ons onderzoek zal dan ook zijn vast te stellen of dit verband in 1962 nog aanwezig was, dus in hoeverre in deze „Joodse beroepen” verhoudingsgewijs minder marginale Joodse individuen aanwezig waren dan in de „niet-Joodse beroepen”. Om het Lewiniaans uit te drukken: in de „Joodse beroepen” heeft de individu meer „Joodse grond” onder de voeten, de sociale druk naar het Joodse centrum toe is groter; om het met mejuffrouw Kats te zeggen: de desintegratie van de groep zou mede een functie kunnen zijn van het ontbreken van mogelijkheden tot geregeld contact tussen de leden.
Samenvattend zouden wij de volgende hypothesen willen toetsen.
1. In de periode van de enquête 1962/63 zullen de specifiek Joodse gebruiken door de afstammelingen van de Joodse gemeenschap in Amsterdam1 minder in acht worden genomen dan door de voorafgaande generatie.
19
1
Bij alle ons bekende onderzoekingen over specifiek Joods gedrag, waarbij het erom ging om een verschil in generaties vast te stellen, werden steeds de eerste en tweede