hij minder deel heeft aan een specifiek Joods cultuurpatroon1, waarbij wij de invloed van de dominante cultuur constant veronderstellen. Wanneer wij nu de hypothese stellen dat hoe meer marginaal een persoon ten opzichte van de Joodse groep staat, hoe minder hij met zijn status als Jood tevreden is2, dan zal bij de vraag over de wenselijkheid om als Jood herboren te worden (zie bijlage i, vraag 73) een duidelijk onderscheid tot uiting komen tussen meer en minder marginale Joden, zoals in de vorige alinea beschreven. Dit verschil zal zich dan manifesteren in een grotere tevredenheid met hun huidige status van Jood bij meer centrale Joden vergeleken met die van de meer marginale figuren. Een dergelijk verschil moet ook tot uiting komen bij vragen als die over de wenselijkheid dat Joden zich in de toekomst als aparte groep moeten handhaven (vraag 72).
Wij brengen in aansluiting op het bovenstaande deze marginaliteit in verband met Joodse kennis of gebrek hieraan, in dit onderzoek geconcretiseerd in een vraag over het al of niet kennen van Hebreeuwse lettertypen en met de mate van contact met andere Joden in het maatschappelijk verkeer, in ons onderzoek geconcretiseerd in een vraag over de werkzaamheid in beroepen met grotere of minder grote Joodse concentratie.
Zoals hierboven aangeduid hebben enkele onderzoekers studie gemaakt over het verband tussen Joodse opvoeding en het accepteren
17
1
Wij houden ons bij de definities van cultuurpatroon en cultuur aan J. A. A. van Doorn en C. J. Lammers in „Moderne Sociologie”, Utrecht-Antwerpen, 1959. Cultuurpatroon: p. 101 : „Onder een cultuurpatroon verstaan wij de voor een groepering specifieke combinatie van onderling samenhangende cultuurelementen. (Het begrip, dat uit de culturele antropologie afkomstig is en daar werd gebruikt ter aanduiding van de cultuur van gehele volken, is op alle mogelijke groeperingen toepasselijk). Cultuur: p. 21: „Cultuur in de wetenschappelijke zin is het totaal van menselijke verworvenheden, die door meerderen worden gedeeld en aan anderen overdraagbaar zijn.
2
Wanneer deze Joodse marginaliteit zo ver gaat dat het Jood-zijn in alle opzichten tot nul is gereduceerd, is de vraag van de tevredenheid over het Jood-zijn natuurlijk niet meer ter zake. Over enkele generaties mag men veilig aannemen dat een flink aantal mensen van Joodse afstamming, noch door henzelf, noch door anderen, cognitief of emotioneel als Joden worden beschouwd. Zij zouden dan niet meer in de Joodse massa en het sample thuis horen. In het huidige sample is er in één geval sprake geweest van een persoon die zich, volgens de interviewer, noch positief, noch negatief betrokken voelde bij het feit van zijn Joodse afstamming.