werd voor het eerst ingevoerd door R. E. Park en verder uitgewerkt door E. V. Stonequist, en door beiden ook toegepast op de Jood in diaspora1.
Stonequist definieert de marginale mens als volgt:
„When the standards of two or more social groups come into active contrast or conflict, the individual who is identified with both groups experiences the conflict as an acute personal difficulty or mental tension. He may be compelled to choose between two national loyalties, or only between two minor groups: in either case the situation is the same: the external conflict to the groups finds an echo in the mind of the individual concerned.2
Stonequist en Park wijzen op de creatieve mogelijkheden van de begaafden onder de „marginal men”, die als antwoord op hun eigen problemen tegelijk leiding kunnen geven aan de ontwikkeling van nieuwe maatschappelijke bewegingen.
Anderen, zoals K. Lewin, gaven meer aandacht aan de sociaal-psychologische problematiek die ten deel valt aan de gemiddelde marginale mens, die nu eenmaal minder opvallend maar wel talrijker is dan zijn geniale broeder. Zo stelt hij over de marginale mens:
„They are people who belong neither here nor there, standing „between” the groups. The psychological difficulties which the marginal man has to face — his uncertainty, his instability, and often self-hate, due to the more or less permanent state of conflict in which he finds himself — are well known to the student of socio-logy”. (Resolving Social Conflicts, pp. 179-180).
Een goede Joodse opvoeding moet volgens Lewin^ in het geval van de Joodse marginale mens de tegenkrachten leveren, opdat de leden
I 2
1
„He (the marginal man) occupies the position which has been, historically that of the Jew in the Diaspora. The Jew, particularly the Jew who has emerged from the provincialism of the ghetto, has everywhere and always been the most civilized of human creatures”. - Park in zijn voorwoord tot „The Marginal Man” van E. V. Stonequist, ed. 1961, p. XVIII.
2
The Marginal Man, 1961 p. 4.