van de door ons gestelde hypothese 3, gesteld op het einde van hoofdstuk 2, namelijk dat in de zogenaamde Joodse beroepsgroepen werk-zamen in het algemeen minder ontevreden zijn met hun status als Jood dan de overige Joden.
Verder kan men stellen dat de bovengemelde onderzoekingen wijzen op een bevestiging van de door ons in hoofdstuk 2 genoemde hypothese 4, hoewel in een minder sterke mate dan dit met hypothese 3 het geval was. Gezien echter de minimale eis die wij aan de Joodse kennis hebben gesteld geeft dit steun aan onze hypothese 4, dat Joden met minder Joodse kennis in het algemeen minder tevreden zijn met hun status als Jood dan zij die over meerdere Joodse kennis beschikken.