De burgerlijke leiders der synagoge maakten het mogelijk het anticléricale patroon van het socialisme van die dagen rechtlijnig door te voeren en het anti-nationalisme van het jonge socialisme maakte het in de regel ook anti-zionistisch1. Kortom het socialisme kan als een van de sterkste krachten genoemd worden in de richting van de assimilatie voor de grote meerderheid van de zeer arme Joden in Amsterdam. Het lijkt bovendien wenselijk hier ook te denken aan zekere invloeden van de Dageraadkringen. Dat atheïstische tendenties van deze richting de assimilatie kunnen hebben beïnvloed is zeker niet ondenkbaar, gezien ook de relaties tussen Joden en vrijdenkers in de tweede helft der vorige eeuw.
Wie omstreeks 1930 aan de winnende hand waren kan men lezen uit E. Boekmans „Demografie van de Joden in Nederland” (1936) p. 136, op grond van de volkstelling van 1930, waar hij opmerkte dat niettegenstaande een klein Joods immigratieoverschot de Joodse groep in Nederland langzaam terugliep, vooral door de geringe huwelijksvruchtbaarheid en het gemengde huwelijk. Hoe sterk de attitudes aan het verschuiven waren valt ook aan andere indicaties te illustreren. Ik noem hier twee voorbeelden.
In menig Amsterdams gezin werd omstreeks 1930 op de Seideravond in plaats van de traditionele, tweeduizend jaar oude zegenspreuk: „Volgend jaar in Jerusalem” bij wijze van grapje gezegd: „Volgend jaar in Amsterdam”. Een van de meest populaire afdelingen van Maccabi, de Joodse sportbond, was de boksafdeling. Datgene, waarop in 1800 zeker nog was neergezien als goiem naches (plezier voor de niet-Jood) werd in 1900 om dezelfde reden (namelijk omdat het een niet-Joodse waarde was) hoog geschat.
In 1940 woonden er in Amsterdam 80.000 Joden, 10% van de totale bevolking van die stad, 60 % van de Joodse bevolking in Nederland. Sinds 1870 had er een constante migratie plaats gevonden van Joden uit de provincie naar de hoofdstad, welke onder meer weer samenhing met de concentratie van de textielhandel in Amsterdam2.
5