armenzorg, de godsdienstige discipline, beperking der weelde, het economisch leven en de zedelijkheid.
Deze Parnasiem werden daarnaast bij menige gelegenheid door de stedelijke overheid ter verantwoording geroepen voor het gedrag van de individuele Joden. De machtsmiddelen voor de handhaving van de interne discipline waren onder meer de geldboetes en de ban. Zo was in enkele zinnen samengevat de situatie van de Joden in Amsterdam tot 1796, toen in het tweede jaar der Bataafse vrijheid na lange debatten in de Nationale Vergadering de Joden als gelijkgerechtigde burgers van de Bataafse Republiek werden toegelaten. Om nogmaals Dr. M. E. Bolle te citeren: „tegen de bedoelingen in van de meerderheid der Joden zowel als die van de niet-Joden” (stelling IV van zijn proefschrift).
Slechts een kleine minderheid van de Joodse bevolking in Amsterdam had belangstelling voor de gelijke rechten. Deze minderheid, die zich verenigd had in de patriottische club Felix Libertate, bestond uit een aantal welgestelde Joden die als kleine voorhoede in Nederland de idealen der verlichting uitdroegen, zoals zij door Mozes Mendelssohn uitgewerkt waren. Het zou nog tenminste twee generaties duren eer de meerderheid der Amsterdamse Joden hen zou volgen. Via het onderdrukken van het Jiddisch1, het inpassen van een kerkse stijl in de synagoge2 en een vaak niet zonder felle strijd afgedwongen assimilatie waren de leden van de Joodse natie in Nederland op het einde van de 19e eeuw tot Nederlanders van de Israël ie tische godsdienst geëvolueerd. In globale zin geldt dat in 1800 voor de meerderheid der Joden in Amsterdam het Joodse volk de referentiegroep was, de Joodse traditie de norm; in 1900 waren dat respectievelijk het Nederlandse volk en de West-Europese civilisatie. In globale zin, want ook vóór 1800 had de West-Europese cultuur haar invloed uitgeoefend en zeker bepaalde waarde-oordelen van de Am
3
1
Men leze in het voor de lagere school bestemde geschiedenisboekje „Israël onder de Volkeren” van L. D. Staal, 3e druk, Zutphen, 1927, p. 228: „Ook Mulder, een man van groote algemeene ontwikkeling, trachtte door woord en schrift zijn broederen te beschaven. Zijn vertaling van de Pentateuch en andere bijbelboeken en van het gebedenboek had ten doel, het Joodsch-Duitsch uit school en huis te verdrijven en zijn geloofsgenooten te gewennen aan het spreken der zuivere Neder-landsche taal”.
2
Zie H. Beem’s „De Verdwenen Mediene” hoofdstuk 12, Amsterdam, 19^0.