DE MATELOZE
Haar mond heeft de koelte van de nacht en alle warmte van een late zon.
Men zou het vuur zien dat in haar versmacht, wanneer men diep haar ogen vinden kon.
Maar alles om haar heen is uitgebrand, er stijgt een stilte als een zwarte mist, en nooit betreedt een schepsel dit verwoeste land, tenzij het hart in hem geen heil meer wist.
Dan is er het gevecht van de volmaakten die opgaan willen in elkanders dood, maar slechts de duisternis nog blinder maakten van bovenmenselijke nood.
Men moet haar stilte overlaten aan haar barbaarse vastberadenheid en toezien hoe dit leven alle maten van hel en hemel overschrijdt.
8