EEN DAG VAN HOOGHEID
Zij was die morgen nog een mens met ogen waar het licht in stond en armen wier gebaar een grens ook voor de diepste angsten vond.
Opnieuw begon haar ronde door de dode perken van de tijd, de wanhoop bloeide op haar spoor in smetteloze zuiverheid.
Zo schiep zij zich nog eens een dag van hoogheid die het licht doorstond en steeds de rode avond zag gezeteld m de horizont.
Ik zag haar in de nacht vergaan zoals nog nooit een mens bezweek, de duisternis liep op haar aan, terwijl zij m den einder keek,
een toren, een verstomd gebouw, hoog boven al wat leeft en dort, onvatbaar voor een laat berouw waarin het schepsel zalig wordt.
7