hier werd zijn licht met voeten uitgetrapt, hier kromp en kronkelde het leven zich in meer dan menselijke marteling: hier leed de schepping schade aan haar ziel, hier bloedde iets onsterfelijks kapot.
De zieke, de waanzinnige, de wees, de blinde en de kreupele, al wat ontroering wekt, de diepe huivering van pijn en liefde die erbarmen heet, het werd bijeengeveegd en weggevoerd als as en vuilnis naar de vaalt.
Ondanks het heldendom dat kind na kind terugbracht uit de armen van de dood, ondanks de duizenden die ginds en her, ineengedoken als een angstig dier, het lijf verborgen hielden in een hoek, er was geen redding voor de Joodse mens, zijn wezen werd verpletterd en verstikt, zijn levensbron vergiftigd tot de grond; waar hij zijn voeten plaatste liep de dood als een onhoorbaar waaien met hem mee, waar hij zijn ogen ophief zag de kim hem met versteende ogen in de ziel.
44