de ziel, een hemellichaam uitgetold, in levenloze sferen stil moet staan.
De hamerslagen van het intellect, noch smekend hartsgestamel of gespot hebben een steen tot leven opgewekt in het gebergte van die harde God.
De rotsen zullen nimmer splijten zolang een mens tegen de nacht van het geweldige bewind der feiten zijn schijnsel te verheffen tracht.
Israël, wolk van bloed en vuur
waarin een God over de aarde schrijdt
en werpt zijn schaduw tegen het azuur
der stilte achter ruimte en tijd;
eenzame mensenkudde in wier borst
de hete adem zich met geest vermengt
en wekt een innerlijke dorst
die hun de aderen verzengt;
geroepenen voor wie het steen
der wereld stem heeft sedert het gebod
der heiligheid hun in het been
gebeiteld is door een jaloerse God,
zo ongenaakbaar dat zijn naam zelfs vreemd
moet blijven aan de mond die hem wil spreken
en ieder woord dat naar bepaling zweemt
ontaardt tot een zinledig teken.
Wie aangegrepen is door deze macht van heiligheid, die felle tegenwind die wat de eeuwen hebben opgebracht tot witte stofwolken ontbindt, zijn zinnen worden te gronde gericht
12