bespeuren. Had hij buiten iets gehoord of niet? Hij moest erop af. Ja, inderdaad, er gebeurde daar iets.
Hij stak zijn hoofd naar buiten, maar trok het meteen terug. Op het duintje naast het zijne zat of lag een man, een haveloos individu waarover hij wel eens terloops had horen spreken. Hij herinnerde zich zelfs zijn naam, of bijnaam. De Putemmer. Dat zou wel te maken hebben met de hoeveelheden vocht die hij naar binnen sloeg.
De lucht die van de man uitging was zo sterk dat Alfred misselijk dreigde te worden. Hij sloop naar de vent toe, kneep zijn neus een weinig dicht en smeet de man het duintje af waarop hij lag. Hij probeerde op te staan, maar Alfred kende geen genade met die stank-verspreider die zijn woning had willen verpesten.
De man had kennelijk nog niet begrepen dat hij verdwijnen moest, zo gauw mogelijk. Alfred hielp hem een handje, zelfs twee handen. Hij sleepte de zwerver een eind over het strand en legde hem bij de zeerand. Daar, bijna in het water, zou de kerel de situatie wel gaan begrijpen. Hij wilde weglopen, maar bedacht zich en sleepte de Putemmer een eindje terug. Het was ten slotte niet de bedoeling dat hij hier verzoop. Hij was nauwelijks te onderscheiden van de met rommel overdekte grond om hem heen.
Alfred, inmiddels weer de kalmte in persoon, sjouwde over een stuk strand, zoals hij al honderden keren had gesjouwd.
Hij raapte een aangespoelde fles op. Er was een etiket op geweest, zoals bleek uit de stroken papier die
— 24 —