E
r gingen praatjes in het dorp, net als in alle dorpen. Alfred bemoeide zich er niet mee. ‘Laat je niet uithoren,’ hadden zijn kostbazen gewaarschuwd en Alfred was haastig teruggekeerd naar de eenzaamheid waarin hij zich thuisvoelde, hoewel hij die eenzaamheid bij momenten nauwelijks verdroeg. Dan kreeg hij hinder van zijn ademhaling, die hem op de borst zat. Zo noemde hij het, alle voltooide universitaire studie ten spijt.
Het hardnekkigste praatje kwam hierop neer dat Alfred een klant van de politie was geweest, maar met rust gelaten werd nadat hij de bescherming van de reclassering had verworven
Het kletspraatje was Alfred niet onwelkom. Eindelijk iets dat boven het alledaagse uitging. Zijn woonhol veranderde in het hoofdkwartier van een bende. Dieven, moordenaars, drughandelaars en ander gespuis smeedden er plannen en deinsden niet terug voor de meest brute misdaden.
Alfred keek om zich heen. Niets bijzonders te