hij langs zijn gezicht, niet meer slapend, nog niet wakker. Plotseling hoorde hij een schorre mannenstem. De adem van de man rook naar drank. Alfred, nu helemaal bij bewustzijn, vernam: ‘Ho, wacht even!’ Al-freds schrik maakte plaats voor woede.
Wie drong daar zijn wereld binnen?
‘Waar moet ik op wachten?’ vroeg hij.
‘Aan het strand,’ zei de man. ‘We hebben immers. . . ’
De maat was vol. Alfred pakte de man bij zijn schouders en schoof hem voor zich uit als een te zwaar gevulde koffer.
Hetzelfde gebeurde met drie mannen die vrij onzacht uit het café Zeemanstroost verwijderd werden. De waard en een paar ondernemende klanten voltrokken het karwei. Voor Alfred een reden om met de grootst mogelijk spoed naar zijn holwoning terug te keren. Hij stak zijn petroleumkachel aan, warmde handen en voeten en zette zijn zo ruw onderbroken slaap voort.
Er doken deze keer geen droombeelden op. De wereld was volkomen rustig.
— 17 —