gordijn voor de ingang een paar centimeter opzij. Een paar mannen bij het buffet zeiden iets onverstaanbaars. Toen het gordijn verder was geopend en er een lichtgolf in het vertrek viel, liep Alfred naar een van de lege tafeltjes, wierp een blik op een stoelzitting en liet zich voorzichtig zakken. De mannen bij het buffet zetten hun onverstaanbare conversatie voort.
Zeemanstroost. Waren hier zeelui en hadden ze troost nodig? Waarschijnlijk. Ook Alfred had zich laten verlokken. Hij dronk langzaam zijn glas bier uit. Een van de mannen verliet het café met een geluid dat wel een groet zou betekenen. De andere, inmiddels als de waard herkenbaar, wreef glazen droog.
Plotseling stond Alfred op en vroeg of er iets te eten was.
‘Misschien,’ zei de waard. ‘Ik zal eens gaan vragen.’ Hij dook weg achter het buffet en bleef een poos onzichtbaar. Toen hij weer verscheen, was de zaak nog niet beslist. De man gebruikte een heleboel woorden, de vrouw niet veel minder. Eén ding was duidelijk: het ging om ja of neen.
Alfred bedacht zich en zei: ‘Ach, doet u verder maar geen moeite, ik red me wel.’ Dat was helemaal niet naar de zin van het met een sterk plaatselijk accent sprekende grijze paar.
Het slot was dat Alfred in de woonkamer een geïmproviseerde, maar heel eetbare maaltijd kreeg voorgezet. Inmiddels werd hem verteld dat men in Zeemanstroost sinds jaren geen warme maaltijden meer verstrekte.