een naamloos opgestane uit den dood, die zwijgende voorover naar den schoot der aarde hing, totdat ook hij zijn deel volbracht had en, hereend met het geheel, in zijn ontbondenheid nog scheppend was, diep in den zwarten grond verging zijn asch tot kiemcel van het komende bestaan.
In anderen rolde immer af en aan de driftgolf en hun machtsdroom stolde niet tusschen de grenzen van een nauw gebied, maar brak in altijd nieuwe beelden los.
Zij klauwden armen om het schuwe ros en bogen zijn instincten naar hun wil.
Zij rezen scherper in den dag, het stil gehuiver van het rijdier onder hen maakte tot donkere bezetenen, gespitsten op een stadig wijkend doel, hen die eens rondgingen in hoog en koel beramen, en hun romp stond als een zwaard geplant op het naar verten snuivend paard. Een nieuwe klank ging open in het slaan der paardevoeten; sterren, zon en maan schampten hun stralen aan het wapentuig, waarmee zij rondgingen; zij lieten ruig
80