III
NIET meer een lichaam dat de zwaartekracht moet dulden, stond hij open naar den nacht. Als door een prisma schoten door hem heen de spectrumgolven, in hun branding scheen hijzelf verijld tot louter gloed en kleur.
Hij was het lichtgetintel en de geur der schepping, langzaam blies zijn ademtocht het duister weg, en alles wat hij zocht, de volheid van bestaan, de zoete pijn van schepper en geschapene te zijn, begon te leven, door zijn blik bestraald.
Nu stond hij recht, een god die ademhaalt in eigen atmosfeer, zijn borst omspant de wereldkom, hij voert zijn vlakke hand
53