gevormdheid die het rijpen heeft doorstaan en raakt, voleindigd, huiverend weer aan het eerste punt, het zingende princiep, dat haar voor duizend eeuwen wakker riep. En hooger nog, een fijne klankendraad, gleed de muziek voorbij en op haar maat tastte een woord naar uiting en dreef klaar, een lichtdrop, door den nacht. De luisteraar zocht te herkennen wat het klinken zei, en duizelend vernam hij: „Dat zijt gij!”
52