banen van zwart en wit.
Alles is uw bezit.
Alles versnelt tot zang in mijnen rondegang.”
En na dat zingen lag bewegingloos de ruimte. Als een sidderende roos trilde een ster, maar in het maanlicht hing de aardbol als een dood gewicht, er ging geen huivering meer langs haar oppervlak, en op haar hard en donker masker brak de laatste witte manestraal te plet.
Een grauwe mist trok een verkillend net over den dampkring, die tot steen bevroor. Nog eenmaal, roepstem van een stervend koor, woeien er sterretintelingen aan, dan was die laatste lichtschamp ook vergaan. Een golf van koude, als een witte brand, stoof door de ruimte. Uit het ingewand der aarde perste zich een pap van bloed, die even lillen bleef en dan voorgoed verstijfd scheen. Uit de polen schoof een korst van schotsen krakende zich naar de borst der aarde; door de zwarte schollen klonk de klap van hamerslagen, een gebonk
47