over de binnenwanden van zijn huid.
Diep in zijn gorgel snikte een geluid, dat zich verdunde tot een ijl gegier, de doodskreet van een ledigbloedend dier. Maar eensklaps voer een spitse klank hem aan, die was door de aeonen heengegaan, een smalle fluittoon door het sterrenveld, een boodschap die van hart tot hart gesneld kwam en nu als een witte gloeipunt stond in hem gebrand. Hij tastte in het rond en zag zijn handen door de ruimte vagen, zij waren van een gelen gloed beslagen, die droop de palmen uit, en tot een plas verzaamde zich die gloed, het weeke gras lag overstroomd. Hij hield den adem in, maar langzaam, in een huiverend begin van weten, zonk zijn lichaam aan de aard, de warme moeder die hem had gebaard, en die éen uur door bovenwereldsch licht, helle projectie van een bliksemschicht, gegrepen was, alsof zich in den tijd een meteoorsteen van de eeuwigheid geboord had; en nu ademden die twee elkanders diepe golfbeweging mee, en het geschieden lag voor eenmaal bloot, niet meer vaneengespleten door den dood.
35