zijn fijne zenuwen, en naar zijn mond steeg warme bloesemgeur van verren grond. Wolkveren dreven door de bleeke schaal des hemels, als guirlanden, en een straal uit het verborgen lichaam van de zon joeg gouden vlammen langs den horizon. Ergens begon een hoog en dun gefluit, een vogel die ontwaakte; het geluid stond naar het hemelhooge opgeboord en dunde uit en werd niet meer gehoord. Alleen de stilte bleef, zij was zoo diep, dat in haar witheid alles samenliep: de daken en het licht, de verre boomen; en ook de knaap was daarin opgenomen.
In de benedenruimte dreef zijn oom een kleine winkelzaak, de lucht hing loom en broeiend in het schemerig lokaal.
De wanden waren hoog, een arsenaal van koopwaar stond in doozen opgetast, waarop, als een geheime taal, gekrast cijfer- en letterteekens. Alles zond een muffen geur uit. Wie de wereld vond en had zijn deel van zon en wind gekregen, belandde hier in duisternis, de leege
22