van spieren, en de harde blonde haren stonden te tintelen als korenaren.
En ook de anderen, met stoelgeschuif, kwamen weer overeind; er was gestuif van licht langs hun opstekende gelaat.
De knaap, zooals een schuwe jongen praat, zei dat hij nog op dezen dag vertrok.
Zijn stem was zacht, maar hem scheen zij een klok, die luide golven door de stilte sloeg.
De zuster, met een vollen glimlach, droeg hem hare uitgestoken handen toe.
Hij zag haar meisjespracht en voelde hoe haar warme lippen op zijn voorhoofd stonden, en krampte even, alsof zij hem wondde.
De broeders sloten een bezweete palm breed om de zijne, die gelijk een halm in molensteenen voelde zich geplet.
Dan gingen zij, met zwaar kloppenden tred, de schouders veerend, door het deurgat van de kamer, forsch, rechtstandig, man na man.
De moeder, weggedommeld, het gelaat week als een bloemblad dat te deinen staat op moeden stengel, zag hem met de schulpen van haar gesloten oogen aan. Te gulpen
19