de schepping als een man die naar den zin niet vragen hoeft. Maar dan zag hij een hand die vlammenteekens aan den hemelwand deed laaien, en verschrompeld en ontdaan aanschouwde hij dit vurige vermaan.
De kleine zaal was als een lichte poel, het zonlicht spatte er, maar strak en koel waren de schaduwzwarte achtermuren.
Terzijde hing de lichtbloei als een vuren guirlande tegen een beschilderd raam.
Daar stonden wijze mannen op, wier naam eens had geklonken langs het wereldrond.
Het zonlicht speelde om hun wijzen mond
en deed hen glimlachen, zoodat zij toch
iets menschelijks verkregen. Dit bedrog
zag slechts de knaap, hij kon zich niet weerhouden
mede te lachen met die wijze, oude
figuren en toen lachte hij ook mee
met alle menschen om zich heen, het dee
hem aan als klank geworden zonneschijn.
Het bruidspaar stond rechtop, en sterk van lijn waren hun lippen bij het woord van trouw, dat hen vereenigde tot man en vrouw.
Hun handen lagen daar zoo vast ineen,
99