een brug van mensch tot mensch. Niet meer alleen waren zij nu, maar tot een krachtig huis tezaamgevoegd, dat slechts de dood aan gruis kon breken. En zoo stond de knaap daar ook, in zonnebundels die zich als een rook bewogen langs zijn open aangezicht.
Door al zijn poriën voelde hij het licht dringen, en er was anders niet dan dit warme bestaan, dit huiveren in wit zonlicht en in het stage, roode vuur van menschenliefde, heel een levensduur.
En op den dag daarna, een stille wind blies langs den weg, er hing een zonnelint geslingerd door de stammen aan den kant, verliet de knaap ten tweeden maal het land, waaruit hij was geboren, en eerst nu zag hij dat alle wederkeer een schuw ontwijken is van wat men eens bezat.
Een ander mensch gaat langs het oude pad, elk leven moet de eeuwigheid doorstaan en uitzien op het bloeien en vergaan, den onverbrekelijk gesloten kring van het geschieden. Als een simpel ding ervaren het de menschen, en misschien
100