lijke wapenen waren verroest, gebroken.
De natuur legt het wonderlijk aan, om menschen, die al deze dingen niet met hun klare verstand kunnen beseffen, op een andere wijze ermee op de hoogte te stellen. Dat gaat dan wel langs omwegen, maar het doel wordt niettemin bereikt.
Alberts lag uren wakker dien nacht. Dien winkel aan den overkant vergat hij al spoedig. Hij was alleen met zichzelf bezig. Een gevaarlijke bezigheid, voor iemand, die daaraan niet gewend is. Tot een formidabele grootte blies hij zijn capaciteiten op. Hij trok zich nergens wat van aan. Hij kon alles. Jaren en jaren had-ie stevig op z’n beenen gestaan. Wie zou hem uit z’n evenwicht brengen? Niemand! Al had-ie vijanden zooveel als straatsteenen, hij was en bleef de onwrikbare Johan Alberts. Misschien zou-ie harder moeten vechten, dan-ie ooit had gedaan. Goed, dan maar vechten ... vechten . .. vechten ... !
Een heel leger gestalten zag hij voor zich. Neer sloeg-ie ze, een voor een, met z’n vuisten. Tot appelmoes maakte-ie al die creaturen!