Zij keek haar echtgenoot aan, maar die bleef zwijgen. Hij was gewend op Zaterdagavond nog een kopje thee te drinken, alvorens te gaan slapen. Zijn vrouw nam, als gewoonlijk, de theepot van 't comfoor-tje, maar Alberts weerde af: — Laat maar. Ik heb geen zin.
Hij had inderdaad geen zin. Werd hij oud? Vroeger had hij altijd gedacht, dat hij desnoods tegen de heele wereld kon vechten. Kort geleden had hij dat nog gedacht. En oogenschijnlijk was zijn kop op 't oogenblik harder dan ooit. Hij geloofde het zelf. Hij wist niet, dat hij een kostbare eigenschap had verloren: hij kon niet meer rustig zijn gang gaan, zooals vroeger. Al camoufleerde hij dat verlies nog zoo sterk voor zichzelf en zijn omgeving, hij was een angstige, een zwakke geworden.
Hij had het idee, dat de heele wereld hem vijandig gezind was. Jong bloed kan zooi ets wel eens verdragen. Zijn bloed kon het zeker. Maar hij was niet jong meer. In geen twintig jaar had hij behoeven te strijden. Het was hem immers voor den wind gegaan. En nu — zijn geeste
88