En de enkele mensch, die zijn winkel betrad, ontving van Alberts allerlei, natuurlijk onuitgesproken, verwenschingen. Wat had zoo’n snoeshaan hem ook te beklagen. Hij was mans genoeg om zijn eigen boontjes te doppen. En wanneer niet, zouden ze ’m dan helpen? Verrekken konden ze allemaal!
Dries zat om zeven uur als een vorst op een hoogen zetel achter in den nieuwen winkel bij de kassa. Hij had de jongens dadelijk in de juiste stemming gebracht. Schijnbaar van die dorre kruidenierskop-pen. Maar Dries, terwijl hij de zaak rond-scharrelde en zij de laatste voorbereidingen troffen, had hen opgekikkerd door allerhande onzin uit te flappen. Ze waren zoowat van gelijken leeftijd als hij, wat niet wegnam, dat ze den afstand, die er tusschen hen als bedienden en hem als semi-patroon bestond, niet uit het oog verloren. Zij waren volkomen gedresseerd volgens het Kolonia-systeem.
— En nu, dames en heeren, sprak Dries plechtig, even voordat Karel de deur zou openen, zult u in de gelegenheid worden