worden gemaakt. Menschen verschilden nu eenmaal onderling meer, dan andere gelijksoortige dieren.
Niet dat Dries zich op dezen Zaterdagmorgen zoo kiplekker voelde. Integendeel, een besef van eigen doelloosheid, overbodigheid kwelde hem. Het pleizier moest voortdurend worden nagegaagd, wilde het geen walging wekken.
Oude kost. Uitstekend onderwerp voor zedepreekers. Maar ironie of cynisme kunnen er niet in slagen, de kwellingen van een mensch te verminderen. Zeker niet als die mensch eerst een-en-twintig jaren telt, ook al is hij met eigenschappen behept, die hem tien of twintig jaar te vroeg zijn aangewaaid.
Hoe het precies in elkaar zat, wilde Dries niet uitzoeken, maar hij voelde zich in de juiste stemming om zijn spotappa-raat op gang te brengen.
Dat kon hij dadelijk bewijzen, want hij had zich nauwelijks tot zijn ontbijt neergezet, toen Dirk hem opschelde. Of hij zich op vanavond had voorbereid.
— Verrek, dacht Dries, daar had ik
77