aan den overkant. Een geblinddoekt monster. Maar aanstonds, over een paar uur, zou het gordijn wegvallen en ’t drama beginnen.
Alberts keek eigenlijk niet met wantrouwiger oogen dan gewoonlijk. Er was niets bijzonders aan hem te bespeuren. Het was nu stil in den winkel. Blijkbaar waren er klanten, die tot den avond wachtten met hun inkoopen, maar zeker niet om hem te begunstigen.
Toch beklaagden velen hem. Alberts had geen ooren naar hun goedbedoelde taal. Zijn vrouw des te meer. Het mensch was öp van de zenuwen. Niet eens zoozeer, omdat die zaak werd geopend. Maar Johan was al dagen zoo broeierig stil. Nooit was-ie zöö stom en onwillig tegenover haar geweest. Hartelijk, uitbundig had ze hem wel nooit gekend, maar ze vond het nu bepaald angstig in z’n nabijheid te leven. Ze had 'n idee, alsof-ie van alles in z’n hersens oppropte, alsof z’n kop nog uit mekaar zou barsten. Misschien vergiste ze zich wel, dacht ze soms. Want niemand anders scheen het op te merken.
75