diende vervulde, was zijn slechte humeur minder latent geweest. Ofschoon hij maanden kalm, gesloten en verdraagzaam kon zijn, had hij soms uitbarstingen, die zijn bazen deden zeggen: — Die kerel moet het hoogerop zoeken.
Een van de wonderlijke beschikkingen der natuur scheen hem te hebben voorbestemd om een zeker succes in het leven te bereiken, hoezeer men bij oppervlakkigen aanblik ook geneigd mocht zijn, hem alle kans op welslagen te ontzeggen.
En zoo was het ook uitgekomen. Na negentien jaar voor eigen rekening een zaak te hebben gedreven, bezat Johan Al-berts even zoovele stukjes van duizend gulden Nederlandsche Werkelijke Schuld. Aan buitenissigheden op financieel of ander gebied had hij zich nooit schuldig gemaakt.
De Vloedstraat was bij goed toekijken eigenlijk een straat om iemand allen levenslust te benemen. Hoofdader van een buurt, ter wereld gebracht door negentiende-eeuwsche stedebouwers, had de straat ten volle haar deel gekregen van de anti-aes-
8