dien was daar de heerlijke omgeving. De lentefrissche duinen en het zeegeruisch daarachter. Ze was nooit zoo heel impres-sionabel voor natuurschoon geweest. Nu vond ze het alles om te sterven, zoo ontroerend. Dit moest het geluk zijn, waarnaar ze zoolang had verlangd. Als ze maar van zichzelf mocht spreken, totdat ze moe werd. En dan stil blijven liggen met haar hoofd tegen Dries’ borst en zijn warme, veilige armen om haar heen.
Ze brachten een heerlijken dag door. In een klein cafétje, dat aan een duinvoet was gelegen, gingen ze eten. Er was geen mensch. De schelpjes op het terras knerpten luid onder hun schreden. Het was er allemaal voor hen alleen, dacht Louise. Het is een hopelooze vertooning, dacht Dries. Hij meende, dat de crisis zeer nabij was. Misschien wilde hij haar voorkomen, misschien ook niet.
’s Middags, ze lagen even aan het strand, eer zij weggingen, vroeg Louise hem opeens:
— Hoe lang duurt het nog zoo, Dries?
— Kind, het millennium is voor je aan-
5