— Doe het gerust, maar laten we eerst even den wagen gaan parkeeren.
Ze zat stil en bleek naast hem. — Er is eigenlijk niets gebeurd, dacht zij. — Ik ben een godverlaten vlegel, dacht hij.
Hij zette den wagen op het parkeerterrein aan den duinrand en samen gingen ze een paadje af, de duinen in.
— Het ruikt hier heerlijk, zei Dries, om de stemming op te monteren.
Louise antwoordde niet. Nee, er was nog niets voorbij. Hij had iets gezegd, ze kon het zich wel niet herinneren, maar 't had haar opeens uit haar gelukkige stemming verjaagd. Er was nog niets begonnen, dus ook niets verloren. Aldus troostte Louise zich.
Toen ze eenmaal op een beschut plekje zaten, volgden de ontboezemingen van Louise’s kant. Ze wilde zoo graag gelukkig zijn. En ze was altijd zoo zwak geweest. Er was niemand, die haar had begrepen. Ze lei al haar innerlijke onaange-naamheidjes voor Dries bloot. De eenige reactie was zijn streelende hand over heur haren. Het deed haar wel goed. Boven
6 4