— Van wie is dat, zeg, vroeg Louise.
— Zoomaar een bedenksel van mijn brein.
— Tjé, maak je gedichten? Haar oogen straalden.
— Allang den brui aan gegeven, antwoordde hij achteloos.
— God, wat zonde! Ik heb het ook wel eens geprobeerd. Maar ’t lukte me nooit. Maar jij kan ’t vast wel!
— Hoe weet je dat?
— Nou, jij hebt zoo'n overvloedige woordenkeus tot je beschikking. Je bent zoo adrem ...
— En toch geen dichter! sneed Dries af. Ik wil het leven maar zoo doodgewoon leven. Misschien wat aardigheidjes, misschien wat narigheidjes — en dan maar slapen.
Opeens keek een andere Louise hem aan. Ze kwamen nu op den boulevard. De groene, schuimende zee lag verlaten vöèr hen. Louise kon of wilde zich niet herinneren wat Dries zooeven had gezegd. Misschien was het die ruimte, die haar zoo raar maakte. In ieder geval — er was iets
62