poneerende persoon zijn intrede in hun woning had gedaan, waren ze volkomen onder zijn ban. Dus drukten hun gelaten nu de vereischte gevoelens ten opzichte van Dries uit.
Dries stond met zijn handen in zijn zakken tegen den schoorsteenmantel, terwijl Dirk al ijsbeerende, begon:
— Wat voer jij eigenlijk uit? Schaam je je eigenlijk niet, dat je niks doet als lanterfanten?
— Eigenlijk wel, zei Dries.
— Jongetje, maak me niet razend! Ik eisch, versta je dat, ik eisch, dat je wat behoorlijks uitvoert! Of je ’t bij mij in de zaak doet, of waar dan ook, maar je moet uitscheien met niksdoen!
— Wie zegt je, dat ik niks doe? Dries keek hem doodbedaard, maar met doordringende oogen aan.
— Wil je me dan eens een verslag geven van wat je de laatste week hebt gedaan?
— Met welk recht vraag je dat?
— Met het recht van den oudere, die ervoor heeft te zorgen, dat je niet als een klaplooper je leven zoekbrengt.
56