mee de klanten de ooren der winkeliers plegen te overstelpen.
Toen de zaak negentien jaar bestond, was hun eenige dochter Cato, genoemd wordende Toosje, zeventien jaar oud. Dat is zeer begrijpelijk, als men nagaat, dat Alberts een jaar voor zijn huwelijk den winkel begon, daar hij, als voorzichtig man, niet op lossen grond wilde trouwen.
Toosje was een lieve meid en haar moeder kon tranen in de oogen krijgen, als het gesprek op haar dochtertje kwam. Soms zat Toos daar zelf bij en dan vond zij dat getraan zeer vervelend. Maar daar zij inzag, dat achter deze hypersentimentaliteit veel echt gevoel schuil ging, kon zij er nooit erg kwaad om worden.
Toosje was sinds haar veertiende jaar op een atelier, waar zij allerliefste kinder-schortjes tegen een minimaal stukloon leerde vervaardigen. Zij had op school goed kunnen leeren en zelfs een paar kop-klassen doorloopen. Maar het kwam niet in de hoofden van haar ouders op, het kind zich intellectueel verder te doen bekwamen. En ook Toosje had er nooit aan gedacht.
6