DE kruidenierswinkel van Johan Alberts bevond zich in de Vloed-straat. De zaak werd uitsluitend door menschen uit de volksklasse begunstigd, aangezien de Vloedstraat in het hartje van een arbeiderswijk was gelegen.
Alberts had niet slecht geboerd, wat echter niemand van zijn uiterlijk kon aflezen. Zijn gelaat was altijd in mineur afgestemd. Zijn kleeding hield steeds het midden tusschen sjofel en versleten. Maar in het halfduistere winkeltje kwam dat niet zoo uit. Misschien ook letten de menschen in deze buurt er niet precies op. In ieder geval had Alberts niet over gebrek aan klandizie te klagen. Al van het moment af, dat hij zich hier vestigde, nu negentien jaar geleden.
Juffrouw Alberts was ook gezien bij haar buurtgenooten. Haar spitse snoetje had iets armetierigs, evenals de omhulselen van haar man. Haar neus neigde ietwat naar den rooden kant, hetgeen niet aan het gebruik van alcoholica kon worden geweten. Zij was opgewekter dan haar echtgenoot, meer toegankelijk voor de praatjes, waar
5