wist niet waarom. Evenmin begreep ze zijn woorden: — Ik weet niet wat ik doe...
Dries lachte weer:
— Traantjes, arm kind. En toch is er niets om te huilen. Misschien ook niet om te lachen. Maar lachen is altijd een prettiger bezigheid dan waterlanders produ-ceeren. Vind je ook niet?
Louise vond niets. Dries was een sterke man. Hij moest een heel vreemd mensch zijn, dacht ze. Niet alleen dat hij ver boven haar stond, wat zijn savoir vivre betrof — daar waren er meer van — maar hij had iets magnetisch en geheimzinnigs in z’n karakter, zooals ze nooit in iemand had aangetroffen. Hoe kon het toch, dat hij maar een-en-twintig jaar was?
Zij liepen wat heen en weer langs de baan. Louise vroeg hem:
— Voel jij je nu gelukkig, Dries?
— Volmaakt, verzekerde hij. En jij, teerste bloem uit den hof des Heeren? Knaagt er verdriet aan je hartje. Hoe zullen we het verhelpen? De barstjes heelen, de pijntjes wegstrijken ...
Zij kon niet overweg met dezen toon,
4i