Louise had een kleur als vuur gekregen en haar oogen naar den grond geslagen. Ze was eigenlijk even kwaad op zichzelf als op die vrouw. Een paar uur kende ze Dries pas. Dat van de schooljaren rekende ze maar niet mee. En nu dat ellendige oude mensch met haar gevraag.
— Wat scheelt eraan? vroeg Dries, toen zij maar naar den grond bleef turen.
— Niets, zei Louise en keek hem aan. Maar alles wat ze ooit aan schuchterheid had bezeten, was weer in haar opgehoopt. Misschien was het wel een angst voor het leven, een onmacht om het te genieten, zooals de anderen.
Dries merkte er iets van op.
— Kindje, wat doe je stilletjes. Ben je moe van ’t spelen? Hij nam haar hand, die op de tafel lag en streelde haar speelsch.
Een oogenblik later trad hij op haar toe en nam haar in zijn armen. Zij lag weerloos tegen hem aan.
Nadat hij haar had gekust, zei hij:
— Louise, ik weet niet wat ik doe.. . Maar je bent zoo lief vandaag.
De tranen stonden haar in de oogen. Ze
40