woordig uit? lachte zij, een tikje verlegen.
— Je ziet wat ik uitspook, sprak Dries. Wat ik nu doe vormt zoo ongeveer mijn dagelijksche bezigheid. En jij, kleine meid, ben jij nog altijd dat lieve bloempje, dat onze klas zoo schuchter, maar charmant decoreerde?
Louise lachte. Natuurlijk sloeg Dries er weer onzin uit, zooals hij altijd had gedaan. Maar een eenig type was-ie toch. En z'n oogen hadden zoo iets droomerigs.
Zij wandelden samen voort en spraken over de onbelangrijkheden des daags. Louise kon het besef van Dries' proletarische afkomst niet kwijt worden, maar zocht tevergeefs naar eenig spoor daarvan in zijn uiterlijk of conversatie.
— Weet je, vroeg Dries, dat ik nu misschien directeur of in ieder geval adjunct-directeur van de N.V. Kolonia had kunnen zijn?
— Kolonia, die overal die winkels hebben?
— Ja, daar heeft mijn familie zoo’n beetje portie aan. Maar ik ben helaas een lanterfanter, een maatschappelijk zwerveling,