gaans- en lectuurbelangen, die haar als verstandig meisje na aan 't hart moesten
....
Drie jaren ziekte zij nu al voort in haar
ledige bestaan. In werkelijkheid was zij het slachtoffer van een geweldigen geestelijken afstand tusschen haar en de overige leden van haar generatie, of ten minste tusschen haar en de jongelui, waarmee zij in aanraking kwam. Zij bezat niet de cynische luchthartigheid, waarmee de anderen zich over de levensproblemen uitspraken. Zij had behoefte aan een goed woord, een steuntje tegelegener tijd. Maar geen geloof was zij deelachtig, geen ideaal beheerschte haar leven of dat van de menschen in haar omgeving. De eenige wankele steun in haar leven was het besef van haar goede komaf, dat haar echter nauwelijks in evenwicht vermocht te houden.
Dries ontmoette haar toen hij door een der hoofdstraten flaneerde.
— Hallo! riep hij verrast uit, is dat niet Louise van der Kooy? Dag kind, hoe gaat ’t met jou?
— Hallo, Dries. Wat spook jij tegen
3°