raffinementen dacht, aan de verhouding met Louise, aan het jonge volksvrouwtje, die hij zooeven te veel geld voor wat krui-deniersrommel had afgenomen — dan walgde hij van de modder, waarin hij vastzat. Niet alleen slaaf te zijn van je eigen onbenulligheid, maar bovendien nog je te wentelen in het commercieele vuil, het leven moedig te vervloeken en tegelijkertijd de minste baantjes op te knappen ...
De ster van Dries Hartvelt scheen voor eeuwig te zijn verduisterd. Hij was een elegante, galante jonge heer geweest — nu had hij, zonder dat zijn maatschappelijke positie in ’t minst was veranderd, het gevoel alsof hij niet alleen geestelijk, maar ook materieel bezig was den strijd te verliezen.
Er kwam een vrouwtje, mager en afgesleten, dat wel een kwartier met de jongens bleef boomen over de werkeloosheid van haar man. Een klaagzang, waarin Dries, die luisterde, de bittere tonen miste. Hij voelde zich niet in staat om het geval eens duchtig te beschouwen, zijn eigen houding tegenover dergelijke vraagstuk
121