Maar de duizenden gaan ons niet aan. Een handvol menschen vormt al een schouwspel, beklemmend genoeg voor wie zijn oogen gebruikt.
Suiker, slaolie, rozijnen, vermicelli en jam verkocht Alberts. Hij kende het vak te goed om te aarzelen. Hij wisselde woorden, hij woog, nam geld aan en gaf terug, zonder dat iemand hem voor iets anders dan een gewonen kruidenier hield. Zijn vrouw was blij, dat het zoo goed
ging-
Alberts zelf stond wat te piekeren, zelfs terwijl hij klanten hielp. — Ik heb geen haast, dacht hij, en deze menschen kunnen mijn vijanden niet zijn. Ik heb me vergist. Iedereen mag probeeren me den nek om te draaien. Ik zal me verweren als ’t noodig is. Maar het is niet noodig. Want als ik nu hier ga zitten, op deze stijfselkist, waar ik altijd mijn plaatsje heb gehad, en ik wacht, totdat er iemand binnenkomt — en ik help hem — en ik doe niets bijzonders — dan...
n7