Het zou aangenaam zijn, in hem louter een slachtoffer te zien van veranderingen in de sociale structuur. In zekeren zin was hij het, maar in geringer mate, dan iemand kon vermoeden.
Alberts ijsbeerde en Dries Hartvelt werd uit bed getrommeld. Dries’ eerste daad was aspirine in te nemen. — Wat een rotgevoel heb ik in m’n kop, dacht hij.
Het „rotgevoel” was het residu van een avond vol genot met vrouw en flesch.
— Dries, ik hou van je, fluisterde hartstochtelijk onder haar dekens Louise Van der Kooy, terwijl een aantal straten verder haar beminde zijn hoofd in de waschbak stopte. Louise was uiterst slap. Een natte vaatdoek kon niet futloozer zijn. Maar moed verloren, al verloren. Neen, de moed was er nog, maar in de onderste regionen van haar geest.
Zij sukkelden alle drie voort, Alberts, Dries, Louise. En de duizenden en honderdduizenden in de stad, die dien Maandagmorgen met een hoofd vol Zondags-herinneringen en dito vooruitzichten weer begonnen te leven.
ii 6