en zinnen waren oververmoeid geweest Het was een wreed spel, dat de natuur mei Alberts speelde. Want de man kon dier Maandagochtend het denkbeeld niet ver dragen, zoo voortreffelijk te hebben ge slapen. Het ergerde hem meer dan eer stormachtige nacht. Dan voel je je geradbraakt, ziek, walgend van alles. Maar nu — de effen, glanslooze wereld, waaruit hij ontwaakte, om zich bewust te worden van... Ja, van wat eigenlijk? Want hij werd zich nergens van bewust. Hij werd voortgesleept van ergernis tot ergernis, van opwinding tot opwinding. Zijn gevoelens waren tot onder het nulpunt gedaald — nu stegen zij duizelingwekkend snel tot boven het kookpunt. Maar alles in stilte, in verbetenheid, in afzondering.
Alleen verachtelijke sceptici kunnen onverschillig blijven voor dergelijke gebeurtenissen. Wie den last van een hart moet ronddragen en van innerlijke conflicten eenige notie heeft, slaat huiverend het drama gade, dat naar een beklemmend einde voortstuift.
Juffrouw Alberts noch Toos waren on
114