zijn hart was niet genoeg uitgesleten, om niet te worden meegesleept door deze hartstochtelijke confidenties.
Zij reden wat voort over de lange, fraai aangelegde Zuiderlaan het asphaltlint, dat om het Zuiden van de stad lag geslingerd. Louise zat hem aan te kijken. Ze had hem duidelijk gevraagd: — Hou je van me? en hij reed maar door strak turend onder zijn wenkbrauwen. Zijn gezicht drukte afkeer en medelijden uit — maar zij begreep het niet.
— Wat wil je doen? vroeg hij.
— Dat hangt van jou af.
— Van mij? Ga naar huis. Zeg geen woord. We zien elkaar gauw terug.
Was dat alles? Was hij zoo’n slappeling? Wist hij geen beteren raad te geven? Of was het alleen maar zijn gebrek aan liefde? Louise werd zich, niet ten volle nog, bewust, dat haar een groot verdriet werd aangedaan. Maar door Dries’ hoofd ging het opeens:
— O God! dit verveelt mij. Dit avontuur, dit leven, deze menschen. Ik wil weg! Alles in dit land benauwt me. Alles gaat