Dries kwam aansuizen in het bekende tweepersoonswagentje.
— Ik voel er weinig voor, sprak hij tot Louise, toen zij instapte, om hier ten aan-schouwe van de buurtbewoners te con-fereeren. Maar wat is er eigenlijk? vroeg hij, wat geschrokken door haar sombere gezicht.
Louise zweeg en drukte zich tegen hem aan.
— Wel? drong hij aan.
Het meisje snikte het uit. Dries dacht aan een liefdeskramp. Hij had het meer meegemaakt bij vrouwen, dat ze van die plotselinge opwellingen van genegenheid hadden. Dan was er geen huis met ze te houden, drukten ze zich tegen je aan, huilden en snikten. Ook nu was het verloop wel eenigszins, zooals hij vermoedde.
Dries bracht den wagen een eind verder tot stilstand en probeerde met zakdoek, omhelzingen en sussende woordjes de sporen van het verdriet uit te wis-schen. Hij slaagde er slechts in, haar tot de kalmte te brengen, die noodig was om hem de droeve gebeurtenissen te vertellen.
107