Om de tafel
Om de tafel. Het zijn de mensen
van mij, de enkelen
wier adem licht in mij ontsteekt.
In de open tuindeuren staat een brok hemel, achtergrond van onze dagen.
Meer zou te veel zijn, buitengaats wordt fluisteren een storm, denken een sprong in de nacht.
Hier wordt de naaktheid van de wind verwarmd, kan ik kijken zonder te duizelen, levenden vasthouden totdat wij in elkaar overgaan.